De eerste jaren van onafhankelijkheid

President al-Khuri, die sinds 1943 zijn functie bekleedde, zou tot 1952 aan de macht blijven. In die periode rezen de nodige problemen, zowel binnen de grenzen als internationaal. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Libanon betrekkelijk welvarend geweest dankzij de handel met het buitenland. Na de oorlog nam de export aanzienlijk af. Bovendien was de Libanese munt gekoppeld aan de Franse frank. Toen de Fransen hun frank devalueerden, was dat zeer nadelig voor de Libanese economie. In 1948 kwam daar nog de oorlog tegen de jonge staat Israël bij, die het land veel schade toebracht en in geen enkel opzicht voordeel opleverde. Ook de contacten met het buurland Syrie, dat veel landbouwprodukten aan Libanon leverde, verliepen stroef. In 1952 leidde de ontevredenheid onder de Libanese bevolking tot de val van president al-Khuri. Camille Sham´un werd de nieuwe president.

In januari 1957 werd een nieuw economisch programma bekend gemaakt. Dit hield in dat het land financiële, economische en militaire steun zou ontvangen van de Verenigde Staten. Dit riep veel verzet bij enkele politieke groeperingen in het moslem-kamp, aangezien de solidariteit met de andere Arabische landen hiermee in gevaar kwam. De meeste christelijke parlementsleden steunden evenwel het nieuwe programma. Onvrede over de pro-westerse politiek van de regering leidde onder andere tot een reeks bomaanslagen en moordpartijen. De overheid nam strenge maatregelen om de onlusten in toom te houden. Het noordelijk deel van het land werd zelfs een tijdlang tot militaire sector verklaard.

In maart 1958 vond een reorganisatie van de overheid plaats, waarbij het er in eerste instantie om ging politici te weren die zich tegen de westerse invloed verzetten. De toestand werd er niet kalmer op. Rellen waren aan de orde van de dag. Pro-Arabische Libanezen hadden het vooral gemunt op Amerikaanse instellingen. De regering riep op een gegeven moment zelfs tot militaire hulp in van de Verenigde Staten.